icon-phone arrow icon-search mail pinterest google-plus facebook instagram twitter youtube linkedin whatsapp
Toewijzing fosfaatclaim uitschaarder

Inschaarder moet fosfaatrecht afstaan

Op 30 september 2020 heeft de rechtbank Noord-Nederland een vonnis uitgesproken in de reeds enige tijd lopende kwestie, waarbij een in 2015 melkvee uitscharende vennootschap aanspraak maakte op fosfaatrechten die aan de inscharende boer waren toegekend, omdat er 25 pinken die nog steeds aan de uitscharende vennootschap in eigendom toebehoorden, op 2 juli 2015 op naam van deze inscharende boer waren geregistreerd. De pinken waren van 13 juni 2015 tot en met 15 oktober 2015 uitgeschaard en aan de inscharende boer waren 502,06 kg fosfaatrechten toegekend.

Overdracht voor 1 april 2018 geweigerd

De uitscharende vennootschap had de inscharende boer bij brief van 11 januari 2018 verzocht voor 1 april 2018 de fosfaatrechten aan haar over te dragen, hetgeen de inscharende boer had geweigerd. Die datum van 1 april 2018 was van belang, omdat er bij in/uitscharing de RVO voor 1 april 2018 een overdracht van de fosfaatrechten faciliteerde, zonder daarop een generieke korting van 10% toe te passen.

Bekritiseerd kort gedingvonnis: uitschaarder heeft geen claim

Die weigering leidde tot een kort geding dat door de uitscharende maatschap verloren werd. De voorzieningenrechter was destijds in het vonnis van 14 maart 2018  van oordeel dat het vooral feit dat één van de vennoten zijn bedrijf naar Canada verplaatst had aan toewijzing in de weg stond. De vennootschap verrichtte in Nederland feitelijk geen activiteiten meer. Dit oordeel ondervond kritiek van prof mr. D.W. Bruil in TvAR 2018/5928, UDH:TvAR/14965.

Tussenvonnis: uitschaarder heeft een claim naar rato

Bij tussenvonnis dd. 15 januari 2020 bleek de bodemrechter van dezelfde rechtbank echter van oordeel dat de uitscharende vennootschap wel degelijk een deel van de aan de inscharende boer toegekende fosfaatrechten mocht claimen en wel naar rato van de tijd dat het melkvee in 2015 (het referentiejaar) respectievelijk bij de uitscharende vennootschap en bij de inscharende boer had gestaan. Kernoverweging was:

In de onderlinge verhouding tussen partijen zijn de dieren, waarvoor de fosfaatrechten zijn toegekend, in het jaar 2015 deels door de een en deels door de ander gehouden. Zij hebben geen afspraken gemaakt over de vraag aan wie rechten zoals de fosfaatrechten toekomen. In aanmerking genomen dat de fosfaatrechten zijn bedoeld voor het mogen produceren van fosfaat in een heel jaar, ligt het in de rede om de fosfaatrechten voor het hele jaar tussen partijen te verdelen in evenredigheid met de tijd waarin zij de dieren in dat jaar hebben gehouden. Een dergelijke verdeling ligt te meer in de rede omdat in de onderlinge verhouding tussen partijen de peildatum van 2 juli 2015 willekeurig is en partijen niet vooraf hebben kunnen voorzien dat die datum van beslissende betekenis zou zijn voor het toekennen van rechten die het houden van melkvee zouden beperken.

Zij hebben hun keuzes voor het houden of onderbrengen van de dieren en de wijze waarop (uitscharen/inscharen, huur/verhuur grond, pacht) daarop daarom niet kunnen afstemmen. Het behoort voor het antwoord op de vraag aan wie in de onderlinge verhouding de rechten of de waarde daarvan toekomen, niet een kwestie van geluk of pech te zijn dat de wetgever als peildatum 2 juli heeft gekozen en niet bijvoorbeeld 2 juni. Dat geldt dus zowel voor de mogelijkheid om vee te houden, maar ook voor het aanwijzen van degene die door het toekennen van de rechten is verrijkt. Nu het 2 juli is geworden, leggen uitschaarders zich niet erbij neer. Indien het 2 juni zou zijn geworden, had inschaarder zich er waarschijnlijk niet bij neergelegd, in aanmerking genomen dat hij stelt dat de fosfaatrechten onmisbaar zijn voor zijn huidige, biologische melkveehouderij.

Inschaarder heeft bepleit dat hij desondanks recht heeft op de volledige rechten, omdat hij daarbij een groter belang meent te hebben. Uitschaarders houden geen vee meer in Nederland en inschaarder heeft de rechten nodig voor zijn huidige, biologische melkveebedrijf.

Het gaat er niet om wie het meeste belang heeft bij fosfaatrechten. Uiteindelijk gaat het voor beiden om een financieel belang, namelijk om de waarde van de fosfaatrechten. Uitschaarders willen de waarde kunnen investeren in hun nieuwe bedrijf. Inschaarder wil geen fosfaatrechten hoeven kopen voor het melkveebedrijf dat hij nu exploiteert. In wezen komt het argument van inschaarder erop neer dat hij van uitschaarders verlangt dat dezen een deel van hun vermogen prijsgeven om zijn bedrijfsvoering te financieren. Dat kan inschaarder echter niet van uitschaarders eisen, ook niet indien hij niet de financiële middelen heeft om fosfaatrechten te kopen. Evenmin is van belang dat uitschaarders de aan hen toegekende fosfaatrechten hebben kunnen verkopen bij de verkoop van hun melkveehouderij, al dan niet met de generieke korting.

 Zie verder ook mijn eerdere artikel over dit tussenvonnis.

Nadere motivering in eindvonnis van 30 september 2020

De inscharende boer voerde vervolgens nog aan dat hij de fosfaatrechten nimmer aan de uitscharende vennootschap had kunnen overdragen, omdat deze geen melkveebedrijf in Nederland meer uitoefende. Daarom zou de uitscharende vennootschap geen schade hebben geleden. De rechtbank werd verzocht terug te komen op de eerdere beslissing in het tussenvonnis. De rechtbank wees dit verzoek echter af met het oordeel:

In de civielrechtelijke verhouding tussen partijen gaat het erom dat partijen de waarde   die de fosfaatrechten vertegenwoordigden, met elkaar in de juiste verhouding delen. Dit  kon plaatsvinden door fosfaatrechten over te dragen of de waarde daarvan aan de ander uit te keren. In dat licht moet ook de ingebrekestelling worden begrepen. De  omstandigheid dat de fosfaatrechten een financiële waarde hebben en dat INSCHAARDER meer dan gerechtvaardigd wordt verrijkt, als hij die waarde alleen voor zichzelf behoudt, is daarin uitdrukkelijk verwoord. Op  het moment van in gebreke stellen, hebben partijen kennelijk niet onder ogen gezien of het overdragen van fosfaatrechten bestuursrechtelijk mogelijk was. Indien INSCHAARDER had voldaan aan zijn verplichting om mee te  werken aan het verdelen van de waarde die de fosfaatrechten vertegenwoordigden, en gebleken zou zijn dat dit niet mogelijk was door een  overdracht van fosfaatrechten, had hij in de plaats daarvan de waarde van de fosfaatrechten aan UITSCHAARDER moeten uitkeren. INSCHAARDER heeft echter elke medewerking  geweigerd. Daarmee is hij in verzuim gekomen. Door niet mee te werken aan het verdelen van de waarde van de fosfaatrechten, door overdracht of uitkering, heeft UITSCHAARDER schade geleden.

Conclusie

Uiteindelijk bleef de rechtbank bij de reeds op 15 januari 2020 genomen principebeslissing en veroordeelde de inschaarder vervolgens tot betaling van € 57.423,70 schadevergoeding aan de uitscharende vennootschap, te vermeerderen daarover met de wettelijke rente daarover vanaf 1 april 2018.

Wel speelde de emigratie naar Canada in die zin nog een rol, omdat de rechtbank het vonnis voor wat betreft de toegekende schadevergoeding, niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde. Dat betekent dat als de inschaarder hoger beroep instelt, hetgeen in de lijn der verwachting ligt, dit hoger beroep schorsende werking heeft en er nog geen executiemaatregelen genomen mogen worden door de uitscharende vennootschap. Het woord is derhalve nog aan het hof en wellicht te zijner tijd aan de Hoge Raad.

Op grond van dit vonnis en een andere vonnis van 4 oktober 2019 van de rechtbank Midden-Nederland, moet bij inscharing in 2015 de fosfaatrechten naar rato van het verblijf van het vee tussen inschaarder en uitschaarder verdeeld worden, indien de inschaarder gezien de referentiedatum van 2 juli 2015 fosfaatrechten voor het vee van de uitschaarder toegekend had gekregen. Er is sprake van een verhouding die beheerst wordt door redelijkheid en billijkheid en die brengt volgens de rechtbank mee dat ook de uitschaarder aanspraak kan maken op de toegekende fosfaatrechten, nu deze waarde vertegenwoordigen. De rechtbanken Midden- en Noord-Nederland zijn van oordeel dat inschaarders en uitschaarders de plotselinge beslissing om de referentiedatum van 2 juli 2015 te gebruiken onvoorziene en ongewilde gevolgen voor de partijen met zich mee brachten, zodat in dit gevolg (toekenning aan de inschaarder van alle fosfaatrechten) wijzigingen moeten worden aangebracht.

Indien de inschaarder het verzoek tot overdracht aan de uitschaarder voor 1 april 2018 heeft geweigerd, komt de generieke korting rekening van de inschaarder. Het is verder niet relevant of de uitschaarder nadien zijn bedrijf heeft gestaakt. In dat geval kan er door de uitschaarder aanspraak gemaakt worden op schadevergoeding.

Advies aan inschaarders en uitschaarders

  • Bent u uitschaarder die op 2 juli 2015 vee had uitgeschaard, waardoor u geen fosfaatrechten toegekend heeft gekregen, omdat deze aan de inschaarder zijn toegekend? Dan is het wellicht raadzaam om alsnog op korte termijn de inschaarder om toekenning van die rechten naar rato te vragen van de tijd dat uw vee bij u heeft gestaan in het referentiejaar 2015. Die dat bi aangetekende brief of deurwaardersexploot en stuit uitdrukkelijk de verjaring.
  • Bent u inschaarder geweest? Dan is het wellicht verstandig om rekening te houden met een claim van de uitschaarder en uw bedrijfsvoering daar op af te stemmen.

Gezien het feit dat de fosfaatrechten eerst per 1 januari 2018 konden worden toegekend, heeft de uitschaarder tot 31 december 2022 om die rechten alsnog te claimen, althans tot 5 jaar na de datum, waarop deze daadwerkelijk aan de inschaarder zijn toegekend. Dit omdat de verjaringstermijn voor dit soort vorderingen 5 jaar is.


Juist Just! Advocatuur BV
bezoeklocatie,
nader af te spreken
KVK: 92323103