2 Juli 2015 was voor veel uitscharende melkveehouders bepaald geen dag om in te lijsten. Toen werd er door de staatsecretaris van Landbouw een brief gepubliceerd, waarin deze dag als peildatum werd gebombardeerd voor het aantal Groot Vee Eenheden (GVE’s) dat maatgevend is voor de toekenning van fosfaatrechten.
Dit systeem benadeelt de zogeheten uitschaarders. Melkveehouder die min of meer toevallig op die datum hun vee elders hadden laten inscharen. Mij is een geval bekend waar de eigenaar van het vee voor de eerste maal zijn koeien vier maanden uitschaarde. Het vee bevond zich op 2 juli 2015 bij de inschaarder. De fosfaatrechten werden dus uiteindelijk toegekend aan degene die op 2 juli 2015 het vee op zijn naam bij het RVO had geregistreerd en dat was in dit geval de inschaarder.
Dit kwam in Nederland veel vaker voor en heeft ondertussen al diverse uitspraken - voornamelijk in kort geding - tot gevolg gehad. Daarbij probeerden uitschaarders de fosfaatrechten voor het uitgeschaarde vee alsnog geheel of ten dele op hun naam bijgeschreven te krijgen. Grondslagen die daarvoor in procedures aangevoerd werden, waren onder andere vruchttrekking - de fosfaatrechten werden als vrucht van het eigendomsrecht van het vee gezien -, ongerechtvaardigde verrijking of de redelijkheid en billijkheid die tussen de contractspartijen heerste.
Tot eind 2019 zijn de pogingen van de uitschaarders voor het merendeel mislukt, tenzij er in het contract tussen in- en uitschaarder daadwerkelijk iets geregeld was over fosfaat- of dierrechten. In dat geval hield de rechter de inschaarder aan die verplichtingen. Indien die afspraken er echter niet waren, wilde de civiele rechter niet snel aan de toekenning van de fosfaatrechten door de overheid tornen.
Recent heeft echter het zogenaamde pachthof Arnhem 26 maart 2019 ECLI:NL:GHARL:2019:2544 in de verhouding tussen de pachter en verpachter een uitspraak gewezen, waarbij onder bepaalde omstandigheden de verpachter ook aanspraak kon maken op een deel van de fosfaatrechten. Over de exacte gevolgen daarvan ga ik het nu niet hebben, maar het interessante van deze uitspraak is dat het hof het volgende overwoog:
Het komt erop neer dat de hiervoor besproken wet, gewoonte en de rechtspraak onvoldoende richting geven voor een pasklaar antwoord op de vraag of de rechtsverhouding tussen pachter en verpachter de overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter vereist. De wet en de gewoonte dwingen er niet toe. Dit rechtvaardigt een frisse blik op de vraag of de eisen van redelijkheid en billijkheid in samenhang met de aard van de pachtovereenkomst dit vereisen (artikel 6:248 lid 1 BW). Bij de invulling van wat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit, spelen de Meststoffenwet en de tot nu toe geldende rechtspraak natuurlijk wel een rol. De wetgever heeft de fosfaatrechten aan de houder van het vee toegekend en zij rusten op het bedrijf, maar de wetgever heeft niet bedoeld de rechten bedrijfsgebonden te maken. Wat de rechtspraak betreft, zijn de belangrijkste uitgangspunten van oudsher dat de pachter de productierechten om niet op zijn naam heeft gekregen tijdens de looptijd van de pachtovereenkomst, dat de verpachter en pachter beiden een bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan van de productierechten en dat voortgezette exploitatie na het einde van de pacht zonder productierechten niet mogelijk is.
Het hof vindt dus dat de fosfaatrechten primair bij de pachter horen, maar dat de verpachter onder in het arrest geschetste voorwaarden, daarop toch deels aanspraak kan maken. Juist omdat het hof zo duidelijk inzet op de redelijkheid en billijkheid en kijkt naar de investering die gedaan zijn en door de toekenning van de fosfaatrechten heen kijkt, iets wat de rechters in kort geding tot dusver niet fosfaatrechten hebben willen doen, zorgt dit arrest wellicht voor een kentering op het gebied van claims van uitschaarder richting de inschaarder. Immers, over het algemeen heeft de uitschaarder het vee maar kortstondig bij de inschaarder gestald, droeg hij de investeringskosten en heeft hij de inschaarder ook de overeengekomen vergoeding vergoed. Mij dunkt dat die argumenten dus ook ingezet kunnen worden door uitschaarders die (een deel) van de aan de inschaarder toegekende fosfaatrechten willen verkrijgen.
Ook al wordt er wellicht cassatie ingesteld tegen dit arrest, ik verwacht dat het arrest de nodige uitstraling zal hebben op het gebied van fosfaatrechtenclaims van de uitschaarder. Dat is uiteraard afwachten. De rechtbank Oost-Brabant 22-05-2019 ECLI:NL:RBOBR:2019:2914, wilde in een zaak van een opfokovereenkomst (waarbij er permanent vee gestald is bij de andere partij) ook na uitdrukkelijk gewezen te zijn op het arrest van het pachthof, daar nog niet aan.
Inmiddels hebben zowel de rechtbank Midden-Nederland als de rechtbank Noord-Nederland claims van de uitschaarder tot overdracht van fosfaatrechten toegewezen, naar rato van de tijd dat het vee in 2015 bij beide partijen aanwezig was. Zie ook mijn nieuwsbericht 'Verdeling fosfaatrechten uitscharing'.